Divergences Revue libertaire en ligne
Slogan du site
Descriptif du site
Thom Holterman
Orde: Een anarchistich perspectief voor de (staats-) rechtswetenschap
Artikel gepubliceerd de 28 februari 2007

Dit is een door de auteur bewerkte versie van zijn bijdrage verschenen in de afscheidsbundel, samengesteld door C.J. Bax, M.C. de Voogd (red.), Van constitutionalisme en anarchisme, Opstellen aangeboden aan Th. Holterman en G.F.M. van der Tang, Rotterdam/Deventer, 2003.

Inleiding

Is beoefening van de (staats-) rechtswetenschap met behulp van een anarchistisch perspectief op de maatschappelijke werkelijkheid mogelijk? [1] Voor het beantwoorden van die vraag licht ik eerst toe dat de anarchisten naar wie ik verwijs het idee orde positief benaderden, overigens nadat ze de bestaande orde scherp hadden veroordeeld. Vervolgens breng ik de elementen van die toelichting in verband met enkele beginselen ten behoeve van politieke organisatie. Daar vindt men de mogelijkheden voor een constructieve relatie tussen anarchisme en de beoefening van de (staats-) rechtswetenschap. Voor de goede orde nog het volgende.

Hier onder zal ik regelmatig verwijzen naar de libertaire school. Die ‘school’ omvat een heterogene groep sociale en politieke denkers en auteurs bekend onder de noemer ‘anarchist’. Wat deze mensen verenigt is de afwijzing van opgelegd gezag en het beginsel dat bevrijding zelfbevrijding moet zijn.

Elk van deze denkers en auteurs heeft in de uitwerking van de bedoelde afwijzing zijn of haar eigen accenten gelegd, heeft zich geconcentreerd op punten die hem of haar hebben aangesproken, gefascineerd. Tot de klassieken uit de libertaire school zijn onder meer te rekenen Proudhon, Bakoenin en Kropotkin. Naast hen treft men aan Godwin als ‘voorloper’ en verder Stirner, Malatesta, de gebroeders Reclus om er nog enkelen te noemen. Om de gedachte te bepalen spreek ik over de libertaire school, ondanks de grote onderlinge verschillen tussen de genoemden wat hun werk en persoon betreft. Hoe verschillend ook, er is er echter niet een, die niet iets over orde heeft gezegd.

Orde
‘Omdat ik een grote vriend van orde ben, ben ik anarchist’, zegt Proudhon in 1840 in een jeugdwerk. Ook anderen bezingen in anarchie de hoogste orde, wat niet vreemd is als ‘anarchie’ begrepen wordt als: zonder opgelegd gezag. Wat samenleven aan ordelijkheid vereist, wordt door anarchisten bovendien als geïnternaliseerd begrepen. Anarchie hangt verder samen met de verbondenheid van gelijken in vrijheid.

In anarchie leven en werken betekent voor hen aan het leven en de arbeid van mensen de orde van de vrijheid toekennen. Orde krijgt daardoor de betekenis van nevenschikkende samenhang. Het wordt gezien als het tegendeel van orde die zich als ‘Unterordnung’ voordoet en disciplinering, tucht, knechtschap als ordeningsinstrumenten kent. Het zijn dus dominantiestructuren waar de auteurs uit de libertaire school zich zo furieus tegen keren. Dit betekent onderwijl niet dat die auteurs vrijheid als absoluut zien.

Absolute vrijheid is een onmogelijkheid, zo houdt de Nederlandse aartsvader van het anarchisme, Domela Nieuwenhuis (1846-1919), zijn lezers voor. Hier is sprake van relativering van het standpunt. Deze relativering maakt het mogelijk om op het sociale vlak in termen van regulering te denken. Die regulering maakt een samenleving van mensen mogelijk. Waar het dan op aan komt is de vraag naar de vorm en inhoud van die samenleving. Het geheel moet een geordende maatschappij opleveren.

Een geordende maatschappij is gefundeerd, zo wordt gesteld, op de beginselen van gelijkheid, op wederkerige verplichtingen en op sociaal verantwoordelijkheidsbewustzijn. Orde kan dan ook slechts ontstaan uit de wisselwerking tussen individuele autonomie en reciprociteit. [2] Hebben we hier echt de ‘highly sophisticated theory of how to organize communally’ te pakken? [3] Het is niet eenvoudig om onbevangen op die vraag te antwoorden. Ik laat dat dus na. Wat ik wel zal doen is enkele doorslaggevende elementen uit die theorie naar voren te halen. Daarbij laat ik mij leiden door wat ik beschouw als een anarchistische rechtscultuur.

In de libertaire school is nooit gedacht dat een geordende maatschappij het zonder recht kan doen. Dit houdt overigens geen ontkenning in van het feit dat grote delen van het staats- en strafrecht van de burgerlijke maatschappij wel degelijk zijn verworpen. Waar ze bijvoorbeeld staatsorde bestrijdt, is dat niet omdat ze vijandig ten opzichte van orde staat maar omdat er verzet wordt aangetekend tegen dominantiestructuren. Vervolgens geldt de verwerping van grote delen van het strafrecht, onder meer de strafbepalingen, die direct of indirect samenhangen met de burgerlijke eigendom en de toegedichte functie van straffen. Dit alles laat onverlet de mogelijkheid van denken in termen van ‘recht’, wat al vele decennia geleden door de Nederlandse libertaire juriste, Clara Meijer-Wichmann is onderkend. [4] Waar het om gaat is dat men eerst moet weten welke kant het met de maatschappelijke orde op moet. Daarover leven binnen de libertaire school uitgesproken gedachten.

De libertaire school streeft naar een redelijker, doelmatiger, menselijker orde dan de bestaande zonder daarbij een anarchistische rechtscultuur te loochenen. [5] Het gaat om een libertaire orde. De discussie daarover wordt mede bepaald door:
• vrije organisatie
• vrije overeenkomst
• vrije samenleving
• vrije orde.

Vrije organisatie

Wanneer men een doel wil bereiken, moeten de middelen ter verwezenlijking van dat doel kwalitatief van dezelfde soort zijn als het betreffende doel. Het doel heiligt niet alle middelen. Eén van de passende middelen is de vrije organisatie. Het gaat daarbij om organisatie die vrij en vrijwillig tot stand is gekomen en waarin elk lid vrij en gelijk is.

De vrije organisatie dient er toe om samen te leven en samen te werken en om dat samenwerken te leren en om zichzelf te bevrijden. De vrije organisatie is in dit licht een middel om zich te leren realiseren dat het verwezenlijken van doelen een werk is van coöperatie, van solidaire doelstelling, van wederzijdse krachtsinspanning. [6] De maatschappij telt vele van zulke vrije organisaties.

Een conglomoraat van vrije organisaties wordt door Proudhon ‘republiek’ genoemd. Met die term verwijst hij naar de klassieke betekenis van ‘res publica’. In deze republiek regeert het hele volk. Diens vertegenwoordigers vervullen hun taak krachtens een imperatief mandaat en zijn terstond terugroepbaar. Er is in die republiek geen andere hiërarchie dan de solidariteit van de functies die moeten worden vervuld en geen ander initiatief dan dat van burgers zelf. Die republiek noemt Proudhon kortweg een positieve anarchie. [7]

Wat republiek wordt genoemd, verwijst in de libertaire school naar elke vorm van zelfbestuur van een gemeenschap. In die zin is het niet vreemd dat aanhangers van een radenstelsel de term ‘radenrepubliek’ gebruiken. De radenrepubliek is van onder naar boven opgebouwd (bottom-up constructie). Het omslagpunt voor het vormen van een grotere vrije organisatie ligt op lokaal vlak. De lokale gebiedsraden (‘gemeenteraden’) kunnen zich om allerlei reden verbinden met andere gebiedsraden om het hoofd te bieden aan bovenlokale problemen.

In de lokale gebiedsraden wordt onder meer beslist omtrent vragen betreffende volksgezondheid, volkshuisvesting, verkeer, onderwijs en veiligheid. [8] Het gaat hier om wat ik noem ‘politieke organisatie’ waarin een hang naar communalisme de toon zet, maar een omvangrijker organisatie wordt niet geschuwd, getuige de aandacht voor een verschijnsel als federalisme. De juridische basis van dit alles wordt gevonden in de vrije overeenkomst.

Vrije overeenkomst

Er wordt over vrije overeenkomst gesproken om een onderscheid ten opzichte van het sociaal contract aan te geven. De vrije overeenkomst is het instrument ten behoeve van de vereniging van vrije mensen, die deze overeenkomst daadwerkelijk hebben gesloten. Uit die overeenkomst blijkt onder meer voor welke structuur van organisatie is gekozen en welke bevoegdheden aan wie verleend zijn. De republiek die uit deze vereniging resulteert, wordt vooral gedacht in termen van ‘functionele organisatie’ en kan zelfs van bovennationale omvang zijn, dit alles beheerst door vrije samenwerking. [9]

In het voorgaande ging het met name om orgaanovereenkomsten, dat wil zeggen overeenkomsten gesloten bijvoorbeeld door groepen, ondernemingen, gebiedsagglomoraties, in het bijzonder de organen van deze entiteiten. Naast orgaanovereenkomsten is er ook aandacht voor de individuele overeenkomsten, dat wil zeggen overeenkomsten waarbij tenminste één partij een individuele burger is.

Het is Kropotkin die zich afvraagt waarom individueel niet zou worden toegepast wat reeds als gewoonte geldt onder arbeiders van een fabriek, tussen handelaren en ondernemers onderling en tussen spoorwegondernemingen en posterijen. Hij stelt zich voor dat de maatschappij (de ‘associatie’) een overeenkomst afsluit met elk van haar leden. Die leden krijgen daarbij de gratis beschikking over alle voortgebrachte goederen en diensten (het ‘nemen naar behoeften’). De leden leveren in ruil daarvoor een arbeidsprestatie van enkele uren per dag gedurende een aantal jaren van hun leven (het ‘werken naar vermogen’). Een en ander leert dat de ‘vrije overeenkomst’ een rechten- én plichtenscheppende rechtsfiguur is. Je bent vrij om tot de maatschappij (de ‘associatie’) toe te treden, je kunt het ook laten. Weiger je, zo waarschuwde Proudhon al, bedenk dan wel dat je je lid maakt van la société des sauvages. [10]

Vrije samenleving

Vrijheid levert zo blijkt, geen pleidooi op voor individuele afzondering. Dat blijkt zelfs waar er sprake is van individueel anarchisme. [11] De vrijheid waar de libertaire school het over heeft is eerder een ‘sociale vrijheid’. Het is juist dat sociale aspect dat noodzaakt aandacht te schenken aan organisatie (‘vrije organisatie’), tot de instelling van die organisatie en de regeling van de toe- en uittreding daarvan (‘vrije overeenkomst’).

Het sociale karakter van vrijheid is op een bijzondere manier verwoord door Bakoenin. Slechts in gezelschap van andere mensen kan ik mij vrij weten en voelen, zo schrijft hij. De mens is pas vrij als alle mensen die hem omringen eveneens vrij zijn. In feite wordt de vrijheid van de ander als centrale uitgangsstelling genomen. [12] Het handelen van mensen is in grote mate een samenhandelen. Samen bouwen ze al handelend aan een vrije samenleving. Vrijheid is aldus een sociale zaak met zicht op een vrije orde, waarvoor ook de term anarchie is gebruikt.

Vrije orde

Anarchie beoogt een samenleving van de grootst mogelijk vrijheid van de enkeling door vrije associatie. De orde die daarbij hoort ziet er uit als een netwerk van vrije overeenkomsten van groepen en organisaties op functioneel (beroepsmatig) en territoriaal gebied. Orde schept eenheid in veelheid, merkt Proudhon op. [13]

Wat maakt orde tot een onderwerp dat auteurs uit de libertaire school zo fascineert? Ik typeer het als de uitdrukking van de wens, dat mensen in staat zullen zijn tot internalisatie van evenwicht in situationele verhoudingen. Daarmee bedoel ik het volgende.

De mens komt in zijn handelend optreden in een onbenoembaar aantal omstandigheden, situaties, te verkeren. In die ontmoeting zal de mens in een verhouding met de ander komen te staan. De vraag is of die mens weet te reageren overeenkomstig een voor die situatie geëigend verwachtingspatroon, de desbetreffende ‘orde’. Waar dat laatste het geval is, kan worden gesproken van het bestaan van evenwicht. Voor zover de bekwaamheid om het evenwicht te bereiken in de mens zelf huist - en niet is opgelegd - heeft er internalisatie plaatsgevonden. De positieve uitkomst van de internalisatie van evenwicht in situationele verhoudingen staat of valt met het besef van orde.

Dit ordedenken neemt niet de ‘bestaande orde’ als abstracte grootheid tot uitgangspunt, maar de veelheid van reële ordes én de mogelijkheid - de bekwaamheid - om orde te scheppen. Die mogelijkheid is voorhanden wanneer de idee van evenwicht in situationele verhoudingen is geïnternaliseerd. Kortom, de gelding van orde bestaat in het doen van orde. [14]

Vrije orde en de beoefening van de (staats-) rechtswetenschap

Hoe is er een verbinding te leggen tussen het hierboven geïnventariseerde gedachtegoed ontleend aan denkbeelden van auteurs uit de libertaire school en de beoefening van de (staats-) rechtswetenschap? Bij de beantwoording van die vraag concentreer ik mij op wat mij heeft beziggehouden, eerst als student later als docent, in de Rotterdamse juridische faculteit. Die periode bestrijkt ruwweg het laatste kwart van de vorige eeuw.

Het rechtswetenschappelijk denken dat een onuitwisbare indruk op mij heeft gemaakt, [15] sloot naadloos aan bij wat ik reeds van de klassieke auteurs uit de libertaire school had gelezen. In dat geval werd ‘sociale vrijheid’ voor het rechtsdenken op een wijze geoperationaliseerd, zoals honderd jaar eerder Bakoenin dat op zijn wijze deed zonder daarbij evenwel aan het recht te denken. Bakoenin merkte op dat alleen door opvoeding en vorming de mens zich van het juk van zijn eigen natuur kan vrijmaken. Buiten de gemeenschap zou volgens hem een mens voor altijd een wild dier zijn. Deze mens is met andere woorden niet in staat of in staat gesteld te leren kijken met de ogen van de ander. [16] Dit leren zien en denken geeft inhoud aan ‘vrijheid in sociale zin’. Het geeft de mogelijkheid (keuzevrijheid) van het spelen van een rol in een functionele structuur.

Het hoofddoel van de libertaire school ligt dus niet in vrijheid als zodanig, maar in wat wel ‘communale individualiteit’ is genoemd. [17] Vrijheid wordt daarbij gezien als een middel, zij het een belangrijk middel, om een maatschappij op te bouwen waarin gemeenschap en individualiteit als de belangrijkste waarden worden beschouwd.

Een dergelijke benadering van mens en maatschappij resulteert in een andere visie op de bronnen van recht en de werking en de functie van recht dan in een etatistische visie. Die andere visie heb ik samengevat in de term ‘interactioneel rechtsbegrip’. Recht wordt geschapen in de betrekkingen van mensen door hun handelend optreden. Aan deze betrekkingen wordt betekenis verleend door de context waarin het handelen plaatsvindt. Hier kan ook worden gesproken over een relationeel rechtsbegrip. [18]

Een dergelijk rechtsbegrip is niet alleen bruikbaar in individueel bepaalde situaties maar ook in maatschappelijke constructies. De maatschappij is daarvoor geoormerkt als een netwerk van vrije overeenkomsten van groepen op professioneel en territoriaal gebied. Iedereen die de geschriften van de auteurs uit de libertaire school kent, weet dat een aantal van hen getracht heeft een algemene grondslag aan die structuren te geven. Zij hebben daartoe teksten met een sterk constitutionele strekking opgesteld. Ik noem er enkele:
Prinzipien und Organisation der internationalen revolutionären Gesellschaft (M. Bakoenin: 1866);
Le monde nouveau, Organisation d’une société anarchiste (P. Besnard: 1934);
Entwurf einer Verfassung der sozialistischen föderativen Räterepublik (A. Schreider: 1919). [19]

In de genoemde teksten vinden we de weerslag van een constitutie als fundamenteel associatierecht. Een dergelijke constitutie wordt omschreven als ‘een zekere, door geschreven of ongeschreven rechtsregels bepaalde, aan deze associatie ten grondslag liggende orde en structuur’. [20]

De officiële staatsrechtswetenschap heeft bij mijn weten nooit wat met dit soort ‘anarchistisch’ associatierecht gedaan en ook heeft de anarchistische beweging er nauwelijks aandacht aan geschonken. Het probleem is: wat moet je er mee? Pas wanneer de situatie er voor geëigend geacht wordt, leidt dit tot herkenning van een problematiek. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een situatie als die van de Spaanse burgeroorlog waarin iemand als De Santillan constituerend ‘associatierecht’ voor de economische orde op schrift stelt. [21]

De relatie tussen anarchisme en constitutionalisme

Het ontbreken van juridisch geschoold ‘kader’ onder de auteurs uit de libertaire school heeft niet verhinderd dat zij concepten ontwikkelden, die ook constitutionalisten aanspreken. Op menig punt behoort een wederzijdse inwerking van beschouwingen tot de mogelijkheid. De auteurs uit de beide groepen zouden door onderlinge samenwerking de uitwerking van de concepten kunnen optimaliseren.

Welke zijn de concepten die om permanente aandacht hebben gevraagd en nog vragen én die een nuttige verbinding mogelijk maken tussen anarchie en de beoefening van de (staats-) rechtswetenschap? Het zijn concepten die te ontlenen zijn aan de mens- en maatschappijbeschouwing van auteurs uit de libertaire school én die de stof vormen waarmee ook juristen zich bezighouden. Het betreft de volgende concepten:

• contractualisme;
• communalisme;
• mutualisme;
• federalisme.

Binnen de auteursgroep van de libertaire school gaan deze concepten terug op ideeën van Proudhon. Dit betekent niet dat die concepten ook niet tot vroegere auteurs zijn terug te voeren. [22] Vervolgens heb ik de vier concepten in de gegeven volgorde geplaatst. Aan die rangschikking ligt de volgende redengeving ten grondslag.

De lokale politieke eenheid als soevereine eenheid zoals die in het communalisme verschijnt, is geen vrij in de lucht zwevende categorie. De instelling ervan vraagt om een handeling die zijn weerslag vindt in een contract. Dit noodzaakt om eerst aan te geven wat er onder het contract valt. Vandaar dat eerst het contractualisme en daarna het communalisme aan de orde komt. Dat alles neemt niet weg dat het primair om mensen gaat en die zijn als sociale wezens op elkaar aangewezen, zij zijn van elkaar afhankelijk. Om aan die afhankelijkheid het hoofd te bieden worden organisatorische voorwaarden geschapen. Dat wordt bij het concept van het mutualisme besproken.

De politieke eenheid en overige lokale, functionele organisaties worden niet als autarkisch opgevat. Ze vertonen een neiging, waar nodig, tot aaneensluiten. Dat is wat binnen het gebied van het federalisme valt.

Contractualisme

Het contractualisme wordt opgevat als het leveren van een bijdrage aan de vormgeving van de sociale structuur van samenhandelen, aan de wijze waarop mensen zich hebben verenigd bijvoorbeeld, op zeer onderscheiden vlakken. Het hoe en wat in een actuele situatie is af te lezen aan het desbetreffende contract.

Tot de kenmerken van contractualisme kunnen worden gerekend: a) consent, b) wederkerigheid en c) debat. Het contractualisme vestigt de aandacht erop dat debat-procedures tot een wederkerige overeenstemming over aan de orde zijnde punten moet leiden. De vormen waarin het contract kan zijn neergeslagen zijn legio en zullen mede afhangen van het doel dat wordt gediend (van een eenvoudig koopcontract tot politieke constitutie). [23]

De functie van het contract is het scheppen van duidelijkheid in sociale verhoudingen voor zover het om activiteiten gaat die al niet reeds zijn geïntegreerd in sociale instituties of plaatsvinden op basis van herhaling of gewoonte.

Het contractualisme van de libertaire school verschilt overigens aanmerkelijk met dat van het ‘sociaal contract’ van Rousseau (of dat van Hobbes of Locke). Zo was Proudhon - als tegenvoeter van Rousseau - bijvoorbeeld niet geïnteresseerd in het verklaren van de oorsprong van politieke soevereiniteit. Hij was geïnteresseerd in de bescherming van het individu tegen de ongewenste opdringerigheid van organen waar het individu vanuit zijn opvatting van de vrije overeenkomst contractueel niet mee verbonden is. Het contract is in dat geval een reëel contract.

Communalisme

Het begrip communalisme verwijst naar de autonome, coöperatieve ordening op het lokale vlak, welke kan uitgroeien tot een federatieve ordening. De lokale leefeenheid wordt gezien als een soevereine eenheid met een bestuur op basis van zelfbeheer. Het gaat om een element uit een maatschappijopbouw die bottom-up gericht is en uitgaat van de ‘menselijke maat’.

Het is ongetwijfeld zo dat als men denkt aan een stedelijke agglomeratie, zoals bijvoorbeeld Parijs en zijn voorsteden, dan komt men niet goed weg met zulk op het oog kleinsteedse opvatting. Maar zou men een fundamentele discussie openen op basis van de tegenstelling eenheidsstaat / bondsstaat en de daaraan gekoppelde verschillende sturingswijzen, dan zullen allerhande fundamentele verschillen duidelijk worden.

Zo is het vanuit de optiek van de eenheidsstaat makkelijker te kiezen voor een centralistische strategie dan in een federatie. De centrale regering in een eenheidsstaat, die zijn machtswoord uitspreekt met betrekking tot een bepaalde kwestie door deze te benoemen als ‘van bovenlokaal belang’, kan wanneer het wettelijk kader daarop is toegesneden (legaliteitsbeginsel) gemeente- en departementale besturen opzij zetten in een dergelijke kwestie. Dit is inherent aan de top-down structuur. In een politiek-organisationele constructie die daarentegen een bottom-up structuur kent, zal zo’n centralistische strategie slechts na consent van de samenstellende entiteiten kunnen worden gevolgd - afhankelijk van wat is vastgelegd met betrekking tot de competentieverdeling.

Mutualisme

Het mutualisme is op te vatten als een leer omtrent het elkaar wederkerig nodig hebben. Men vindt dit terug in allerlei mutualistische instanties. Het betreffen met name functionele organisaties van uiteenlopende aard - vooral met een sociaal-economische achtergrond. Ze zijn bekend als productiecoöperaties, winkelverenigingen, credietinstellingen, assurantieverenigingen (‘Onderlingen’). Zo zijn er ook territoriale instanties (gemeentebesturen bijvoorbeeld) die een functionele organisatie oprichten ten behoeve van een bepaald doel en die handelen vanuit een mutualistisch idee (ook al zullen ze dat zelf zo niet noemen).

In de vroege arbeidersbeweging voor zover die zich van arbeiderssyndicaten bediende, kreeg het mutualisme gestalte in de coöperatieve beweging, in allerlei ‘maatschappijen’ voor onderlinge hulp. De regelingen daarvoor bevatten een aanzienlijke hoeveelheid maatschappelijk organisatierecht.

Het is Proudhon die het mutualisme in politieke zin heeft uitgewerkt in het federalisme als systeem van relatief autonome instanties (territoriale- en functionele organisaties).

Federalisme

Het federalisme betreft de leer omtrent het vormen van netwerken van functionele-, lokale en regionale eenheden met als opdracht de distributie van macht. Gelet op deze benadering zal in het federatieve contract, zoals Proudhon zich dat voorstelt, meer macht voor de burger dan voor de staat worden gereserveerd, en daarmee meer macht voor gemeentelijke en regionale instanties dan voor de centrale macht.

In het federalisme van Proudhon wordt tweezijdig gefedereerd, territoriaal en functioneel. Het laatste betreft met name de economische (agro-industriële) kant van het maatschappelijk leven. Dit vindt plaats met het oog op de bescherming van burgers in het gefedereerde stelsel tegen economische en financiële uitbuiting. [24]

Het is duidelijk dat in de huidige politieke en maatschappelijke verhoudingen een dergelijk federalisme niet aan de orde is. Dat betekent niet dat het dan maar als concept vergeten moet worden. Het kan bijvoorbeeld dienen als toetsteen, indien met betrekking tot een bepaald organisatorisch ‘construct’, dit laatste ‘federalistisch’ wordt genoemd. Een dergelijke toetssteenfunctie geldt evenzeer voor de andere concepten. Het is dan ook aldoor mijn overtuiging geweest dat men in een staatkundige beschouwing niet om die verschillende concepten heen kan.

Dat het onmogelijk is de verschillende concepten te negeren, kan worden herkend in telkens weerkerende discussies aangaande constitutieve elementen waaruit de concepten zijn opgebouwd. De basistrekken van die discussies blijven gelijk, in welk tijdperk ze ook worden gevoerd. Ik spreek daarom over constanten. Natuurlijk, de omstandigheden, dat wil zeggen de omgeving waarin de discussies plaatsvinden veranderen. Maar die verandering moet niet als nieuw worden gepresenteerd. Want wat is dan nieuw?

De verschillende constitutionele concepten zijn dus verre van nieuw en het verbaast noch juristen, als ze deze in rechtswetenschappelijke literatuur, noch anarchisten als die ze in libertaire literatuur tegenkomen. Zo kan de volgende zinsnede vijfenzeventig jaar geleden gepubliceerd zijn, maar evengoed onlangs nog, wat het gebruik van het woord ‘nieuw’ problematisch maakt. Het gaat om het volgende citaat: ‘Wij, anarchisten blijven fervente aanhangers van het federalisme (vrijheid), dat wil zeggen van de autonomie van de menselijke groep in zijn interne organisatie en zijn vrije associatie door middel van het wederkerig contract met andere groepen. Echter, wij separeren het federalisme niet van het socialisme (gelijkheid), dat wil zeggen de collectieve eigendom van de productiemiddelen’. [25]

Het citaat bevat voor een door anarchisten geschreven zinsnede een verbazend groot aantal constitutionele concepten waaraan juristen een aardige kluif hebben, terwijl die zelfde juristen de laatste zin uit het citaat nooit als jurist zouden hebben geformuleerd. De zinsnede zelf leent zich evenwel weer voor een juridische invulling. [26] In de verschillende concepten loopt dus in elkaar over wat anarchisten en constitutionalisten bezighoudt, zonder dat er sprake is van een volledig samenvallen. Bovendien komen die concepten telkens terug.

Welke bijdrage kan het anarchisme nog hebben bij een maatschappelijke stand van zaken die zo gekenmerkt wordt door ‘constanten’? Zou het niet vooral of wellicht uitsluitend als ‘kritische theorie’ te gebruiken zijn?

Kritische theorie

De auteurs uit de libertaire school concentreren zich op de analyse van dominantiestructuren, zo zagen we. Tevens kritiseren zij het bestaan van die structuren en verwerpen deze. De dominantiestructuren worden begrepen als constructies ten behoeve van sociale krachten die onder/bovenschikkingsrelaties in stand (pogen te) houden. Een anarchistische theorie als ‘kritische theorie’ zal altijd een dergelijke op dominantie gebaseerde orde pogen te verklaren en veranderen.

Er zal bijvoorbeeld een verklaring worden gegeven waarom de bestaande maatschappij niet zonder dominantiestructuren kan. Ongetwijfeld zal daarbij op de relatie worden gewezen tussen de groei van het industrieel complex, de overheersing van de maatschappij door multinationale ondernemingen, de economische machtsconcentraties en de gecentraliseerde staatsmacht. De kritische theorie zal uitmonden in een aanbeveling tot een radicaal andere opbouw van maatschappelijke instellingen.

Als parameters voor een ‘kritische theorie’ kunnen de vier concepten contractualisme, communalisme, mutualisme en federalisme dienen. Het analysemodel zal daarop aansluiten. Daarbij staan drie aspecten centraal, te weten het institutionele, het instrumentele en het processuele aspect.

Het institutionele aspect kent de eis van decentralisatie als grondslag. Op die grondslag vormen zich decentraal-federale verbanden. Er wordt ingespeeld op het idee van het ‘horizontaal bestuur’. Dat idee is gebaseerd op scheppen van handelings- en beslissingspatronen waarbij alle deelnemende partners als gelijkwaardig worden erkend.

Het instrumentele aspect kent zelfsturing en coördinatierecht als uitgangspunten. Het coördinatierecht levert de verbinding tussen actoren en tussen de desbetreffende verbanden, wat bijvoorbeeld met behulp van het instrument ‘convenant’ tot uitdrukking komt.

Het processuele aspect heeft oog voor allerhande veranderingsprocessen en de positie van de actoren daarbij, zoals de deelname aan de totstandkoming van procesbeslissingen waarvan men zelf de effecten ondervindt. Daarbij dient acht te worden geslagen op wat ik ‘de immanente wet van de functionele structuur’ noem. Dat laatste houdt het volgende in.

Een (politieke) organisatie die zich wil bedienen van een grootschalige infrastructuur (hier: ‘functionele structuur’) zal centralisatiebewerkstelligende processen (hier: ‘immanente wet’) op gang brengen - en allerlei onverwachte en onoverzienbare krachten losmaken (denk aan het bouwen van een kerncentrale). De participatierechten van veel actoren zullen in een dergelijk proces verdampen (iemand die niet in de buurt van een kerncentrale wil wonen, moet maar verhuizen...). Het analysemodel verwerkt daarmee ook de consequenties die een anarchieke benadering voor de opbouw van staatskundige instellingen heeft. Die anarchieke benadering impliceert een keuze voor de ‘menselijke maat’, waaraan de functionele structuur zal worden getoetst. Dat leidt dan tot andere productiekeuzen, valt te verwachten. Ze impliceert ook een keuze voor nevenschikkingsstructuren, wat juist de participatierechten van veel actoren garandeert.

Utopie?

Wie uit is op de radicale herziening van de bestaande staatskundige opbouw waarbij wordt uitgegaan van de waarde van de ‘menselijke maat’, zal het zinvol vinden het anarchisme als perspectief voor (staats-) rechtsbeoefening te gebruiken. Anderen zullen glimlachen en het tot utopie uitroepen. Ze bedoelen echter te zeggen: ‘Wij willen het niet!’ [27] Evenwel, een oude Nederlandse uitdrukking leert: men hoeft niet te slagen om te volharden. Dat laatste zullen we in elk geval.

Thom Holterman